klik op de witte balken om een nieuw blad te openen

Tegenwoordige tijd (present)

 

I have - ik heb

You have - jij hebt

He,she it has - hij,zij,het heeft

We have - wij hebben

You have - jullie hebben

They have - zij hebben

verkorte vormen

 

I have = I've

You have = you've

He/she/it has = He's/she's/it's

We have = we've

You have = you've

They have = they've

let op !

 

He's kan zowel 'he is' en 'he has' zijn (hetzelfde bij she's en it's)

je zult aan de zin moeten zien of het 'is' of 'has' is

He's got a cat = He has got a cat

She's clever = She is clever.

Verleden tijd (past)

 

I had - ik had

You had - jij had

He,she,it had - hij,zij,het had

We had - wij hadden

You had - jullie hadden

They had - zij hadden